De Gastarbeiders
Home / Terug naar mijnarchief Geen werk in eigen streek / Fam.Bongiovanni
In 1965 bestond het ondergrondse personeel voor de helft uit mensen met een vreemde nationaliteit.
Al in de jaren twintig kregen de Kempische mijnen te kampen met personeelstekorten. Ze keken daardoor steeds meer naar het buitenland om mijnwerkers aan te werven. In 1923 tekenden de vreemdelingen voor één vijfde van het totaal aantal arbeiders. Tot het begin van de jaren dertig stroomden Polen, Tsjechoslovaken, Joegoslaven, Hongaren en Italianen toe. In 1930 was zelfs al meer dan 40 % van de mijnwerkers van vreemde origine. De komst van de vreemdelingen kwam de mijnen goed uit. Ze kregen arbeiders die lagere looneisen stelden en die bovendien nauwelijks gesyndikeerd waren. De krisis en de Tweede Wereldoorlog hadden het aantal vreemdelingen flink doen afkalven. Het naoorlogse tekort aan kompels werd in eerste instantie opgevangen door het inzetten van Duitse Krijgsgevangenen en veroordeelde incievieken. In de jaren van de kolenslag kwamen Italianen in ruil voor de levering van kolen aan Italië massaal in de Kempische mijnen werken. In 1948 bereikten de mijnen met 44.000 arbeiders een tewerkstellingsrekord. Aan de toevoer uit Italië kwam echter een abrupt einde na de mijnramp in Marcinelle ( in Walonië ). Men ging dus op zoek naar andere arbeidskrachten. Door de stijgende welvaart in Europa moest Limburg de mijnwerkers wel steeds verderop rekruteren. Eerst kwamen de Spanjaarden en Grieken, en vanaf 1963 uit Turkije en Marokko. Aan kandidaten was er geen gebrek. In 1965 bestond het ondergronds personeel voor de helft uit mensen met een vreemde nationaliteit.
Familie Bongiovanni Anno 1957